Architecten en planologen moeten meer rekening houden met onze aangeboren liefde voor de natuur. Het zien van natuur maakt ons namelijk rustig en gelukkiger. Dat stellen filosoof Yannick Joye en omgevingspsycholoog Agnes van den Berg.
Een zondags wandelingetje door het bos of langs de zee doet de mens goed. Dat is niet alleen grootmoeders wijsheid, maar ook wetenschappelijk bewezen. Iemand die veertig minuten door de natuur loopt, voelt zich daarna minder gestrest dan iemand die veertig minuten door de stad loopt, of iemand die in die tijd lekker thuis ontspant. Dat maakten Terry Hartig en collega’s al bekend in 1991. ‘Sindsdien zijn talloze experimenten naar de stressreducerende effecten van een verblijf in de natuur of het kijken naar natuur gedaan, met vergelijkbare resultaten,’ aldus Joye en Van den Berg.
Liefde voor de natuur
Dat de moderne mens houdt van bomen, bloemen en planten, ligt volgens evolutiepsychologen aan onze prehistorische hersenen. ‘De evolutie van de mens vond plaats in natuurlijke, savanneachtige omgevingen,’ schrijven Joye en Van den Berg. Daar heeft onze liefde voor de natuur – biofilie– zich ontwikkeld. Om te overleven was het belangrijk dat mensen zich aangetrokken voelden tot weelderige bomen, kabbelende beekjes en fleurige bloemen. Bomen zijn immers een goede schuilplek en uitkijkpost, water stilt de dorst, bloemen en planten kunnen een bron van voedsel zijn, en soms kunnen ze zelfs genezen. Het houden van de natuur maakte onze overlevingskansen een stuk groter.
‘Omdat biofilie – zoals de meeste evolutionaire adaptaties – in de menselijke genen zit, heeft het nog steeds een grote invloed op ons gedrag’, stellen de wetenschappers. ‘Omdat we nog een ‘prehistorisch’ brein hebben, evalueren we (stedelijke) omgevingen nog steeds op de aanwezigheid van elementen die in de voorouderlijke omgeving bijdroegen tot overlevingskansen – zoals de aanwezigheid van vegetatie’. Groen stelt ons gerust. Wie in een Vinexwijk rondloopt en slechts een rijtje van acht miezerige boompjes ziet, kan hier onrustig en gestrest van worden.
Evolutiepsychologen zien onze liefde voor de natuur als een aangeboren eigenschap die stamt uit de tijd dat we nog nootjes zochten en tegen leeuwen vochten. Maar cultuursociologen denken hier heel anders over. Zij zien de liefde voor de natuur als een produkt van onze westerse cultuur. In de negentiende eeuw, tijdens de Romantiek en de opkomst van de burgercultuur, werd het genieten van de natuur ineens erg populair. Mensen uit de hogere klassen, die zich vrije tijd konden veroorloven, trokken met wandelstok en dichtersbundel de wilde natuur in. Ook legden zij stadsparken aan (zoals het typische negentiende eeuwse Amsterdamse Vondelpark). Dat mensen vandaag de dag genieten van bos, bloemenboeket en zonsondergang, is volgens cultuursociologen dan ook vooral een kwestie van aangeleerd gedrag en culturele normen: wie laat zien dat hij natuur kan waarderen, laat zien dat hij een beschaafd, welopgevoed en ontwikkeld mens is.
Meer groen in de stad
Joye en Van den Berg pleiten daarom voor meer groen in de stad. Schrale boompjes en postzegeltjes grasveld zijn niet genoeg. Voor onze psychologische gezondheid zouden er meer bomen, struiken, planten en bloemen moeten worden geplant. Maar ook gebouwen zouden meer kunnen lijken op de natuur, menen Joye en Van den Berg. Dat kan op verschillende manieren. Eén manier is het bouwen in fractals.
Het geluk van een fractal
‘Fractals zijn patronen waarvan de details op steeds kleinere schalen min of meer gelijk zijn aan het totale patroon,’ leggen de onderzoekers uit. ‘Het opmerkelijke is dat natuurlijke elementen heel vaak een fractaal karakter hebben.’ Bomen, bliksemschichten maar ook Romanesco broccoli’s zijn bijvoorbeeld opgebouwd uit fractals. De positieve gevoelens die mensen hebben bij de natuur, zou wel eens verklaard kunnen worden door deze fractale vormen.
‘Het opmerkelijke is dat natuurlijke elementen heel vaak een fractaal karakter hebben. Neem het voorbeeld van een boom. Als je een zijtak van een boom afzaagt, dan is die zijtak gelijk aan de gehele boom. Verwijder je van die grote zijtak vervolgens een kleinere tak, dan is die weer min of meer gelijk aan de grotere zijtak en de gehele boom. Een nog kleiner twijgje is opnieuw een boompje in miniatuur,’ leggen Joye en Van den Berg uit.
‘De onderliggende theorie is dat het brein mechanismen heeft ontwikkeld om fractale vormen te decoderen.’ Wanneer we een fractale vorm zien, wordt ons brein gerustgesteld en worden we gelukkiger. Dit zou niet alleen voor natuurlijke vormen gelden, maar ook voor gebouwen. Ons brein is immers getraind in het herkennen van fractale vormen – of die door de natuur of door mensenhanden gebouwd zijn maakt dan weinig uit. Deze theorie over fractals wordt nog volop onderzocht. Er zijn inmiddels een paar onderzoeken die deze theorie bevestigen, maar echt definitieve conclusies zijn er niet. Het duurt dus nog wel even voordat we wonen in een stad met bliksemschicht-straten en Romanesco-huizen. Tot die tijd lijkt het de onderzoekers een goed idee om wat meer bomen in de stad te planten.
Reageer op dit bericht