In Bhutan, een magisch boeddhistisch koninkrijk in de Himalaya, is geluk belangrijker dan geld. En tradities worden in ere gehouden. De belangrijkste: goed zijn voor alles wat leeft.
Het grensstadje waar we de oversteek zullen maken naar Bhutan, is een typisch voorbeeld van Indiase rommeligheid, om het zacht uit te drukken. De modderige bermen liggen vol met afval, de huizen zijn verveloos en bedekt met mos en schimmel. De meeste dorpelingen hangen doelloos rond, of kloppen op het autoraam voor een paar roepies. De glimlach van de mooie Bhutanese douanière opent een heel andere wereld. Niet alleen door die glimlach. Ze regelt ook de snelste grensovergang die ik ooit meemaakte. Binnen een minuut is mijn paspoort een visum rijker en staan we aan de andere kant van de kleurig versierde toegangspoort. Hier zijn de straten schoon en de mensen bezig of ergens naar op weg.
Uit het niets duikt onze gids op. Ugyen is uiterst vriendelijk en straalt een bescheiden waardigheid uit. We moeten wel even wennen aan zijn uiterlijk. Hij draagt de traditionele gho, een halflange mantel, en kniekousen, die zijn imposante kuiten flink accentueren. Ugyen prefereert een gedistingeerd grijs, maar om me heen zie ik ook veel mannen in een Schots aandoende rood met gele ruit.
Omhoog door de bergen
Bhutan is ongeveer zo groot als Zwitserland en minstens zo bergachtig. En dat zullen we weten: urenlang zwiert en zwiept de Jeep door haarspeldbochten omhoog naar een kam met een paar huizen waar kinderen, jonge honden en varkentjes op straat spelen, om dan weer de diepte in te duiken via evenzoveel kronkels. Nog een verschil met India: de chauffeur rijdt uiterst beheerst. Dat is wel zo prettig, want de afgronden zijn diep.
Aan het einde van de middag doemt een ministad op, boven op een hoge bergrug: Trashigang. Een paar honderd huizen rond een Madurodampleintje en een grote gebedsmolen. “Hungry?”, vraagt Ugyen als hij een terrasje vindt. “How about emma datsi?” We zullen er toch een keer aan moeten geloven: groene pepers met jonge kaas, het nationale gerecht. Na de lunch wandelen we naar een groot gebouw met een goudgeel dak: de dzong. Het ziet eruit als een burcht en dat was het vroeger ook. De dzong prijkt hoog boven een langgerekt dal naar Tibet leidt. In vredestijd is de dzong vooraleen klooster en tevens provinciekantoor. Wereldse en religieuze functies lopen als vanouds naadloos in elkaar over in Bhutan.
Sjaal als visitekaartje
Als we de dzong betreden, slaat Ugyen een witte sjaal om zijn schouders. Daarmee geeft hij zijn sociale status aan. In zijn geval: gewoon burger. Een eeuwenoud gebruik – en het werkt beter dan visitekaartjes, grapt hij. Op de eerste binnenplaats zitten de provinciebestuurders en het ‘kloostermanagement’. Zakenlieden met dossiers onder de arm verdwijnen door deurtjes met opschriften als ‘income tax’ en ‘public works’. Monniken in karmijnrode pijen hangen rond bij de ingang van de hoofdtempel. We willen naar binnen, maar het middaggebed is ten einde, de tempel is op slot en de sleutelmonnik is verdwenen. Ugyen lacht verontschuldigend: “Maak je geen zorgen, we hebben nog tien dzongs te gaan.”
Humor en devotie
Twee dagen rijden naar het westenligt de Bumthang-vallei. Hier werd in de achtste eeuw een stukje Bhutanese historie geschreven. Bhutanese geschiedschrijving is anders dan de onze. Het is geen droge feitenbrei, maar een kruidig mengsel van mythologie, overlevering, geloof en mystiek. Vaak, maar niet altijd, geserveerd op een bedje van historische feiten. Wat een nuchtere Hollander daar ook van mag denken, bij de Bhutanezen gaat het erin als koek. Vraag in Bhutan dus nooit: “Is het echt zo gegaan?”
De centrale figuur in de vroege historie van Bhutan is Padmasambhava, ook wel Guru Rinpoche genaamd – waardevolle leermeester. Deze ‘uit een lotus geboren’ boeddhistische apostel werd in 746 door de koning van Bumthang gevraagd om de streek te bevrijden van een kwade geest. Padmasambhava kwam, zag en overwon de geest, en hij bekeerde zowel geest als koning tot het boeddhisme. De bevolking volgde, en doet dat nog steeds. De goeroe gunde zich geen tijd voor schouderklopjes, maar spoedde zich naar Paro, waar een andere geest voor kommer en kwel zorgde. Bij gebrek aan goede wegverbinding nam Padmasambhava een enkeltje per vliegende tijger.
Bumthang telt vele pareltjes van boeddhistische bouwkunst, waaronder de Jampa Lakang. De tempel is gewijd aan Maitreya, de Boeddha van de Toekomst, en is de oudste tempel van Bhutan. Bij de ingang houdt een oudere vrouw de twee grote gebedsmolens in beweging. Gebedsmolens bevatten opgerolde papieren met gebeden, het ronddraaien ervan geldt als een vorm van bidden. Terwijl ik mijn fototoestel op een detail van een muurschildering richt, springt de vrouw plotseling voor mijn lens. Ik schrik me wild en de vrouw schatert het uit. Ze knijpt in mijn wang alsof ik een puber ben. Humor en devotie gaan hier prima samen.
In de donkere gebedsruimte ruikt het naar wierook, boenwas en jakboter. Aan de muur hangen mysterieuze oude thanka’s, beschilderde gebedsrollen. Een monnik die bezig is de boterlampjes te vullen, legt in gebrekkig Engels uit dat de drie trapjes bij de ingang symbool staan voor verleden, heden en toekomst. De eerste trede is al tot onder de vloer afgesleten, de tweede is daarmee gelijk en de derde steekt er bovenuit. “When this step also down – hij wijst op de toekomsttrede – then everything stop.” Hij ziet mijn vragende blik en verduidelijkt: “Like 9/11. Big boom, then finish.” Ik kijk naar het massieve, slijtvaste granietblok. Het einde der tijden ga ik niet meemaken.
Jaks en yetis
Na vijf dagen en even zoveel imposante dzongs durf ik te stellen: Bhutans grootste attractie is het drie meter brede asfaltstrookje dat oost en west verbindt. De vier dagen durende reis over deze weg toont letterlijk een doorsnede van het land. De dzongs en goempa’s (kloosters) zijn fantastisch, maar wat vooral indruk maakt zijn de eindeloze beboste valleien en ongerepte bergen met hier en daar een klein, idyllisch dorp waar het leven zichtbaar goed is. De boerenhuizen doen aan Zwitserse chalets denken. Ze zijn groot en pittoresk, opgetrokken uit natuursteen of gestampte leem, met een bovenbouw van vakwerk en roodbruin hout.
Bhutan is het dichtstbeboste en het op twee na dunstbevolkte land van Azië. De regering in Thimpu is van plan om beide zo te houden: ze ziet het bos als het belangrijkste kapitaal van het land én als een verzekering tegen ecologische problemen. Een kwart van het land is beschermd in nationale parken en ten minste 60 procent van het land moet bos blijven. Commerciële houtkap is verboden. De bevolking wordt gevraagd niet meer dan twee kinderen per gezin te nemen.
Maar Bhutan is niet alleen bos. Op de Pele La, een bergpas op 3390 meter hoogte, worden we getrakteerd op een panoramisch uitzicht op de witte Himalaya-keten. We kijken uit over de hoge weides, omzoomd door ceder- en rhododendronbossen. Hier leven jaks en schapen vreedzaam samen met exotische Himalayabewoners als thargeiten, gnoegeiten en ghoral (een soort berggeiten), en wellicht ook de yeti: de verschrikkelijke sneeuwman. Beschermd door wettelijke maatregelen en het diervriendelijke boeddhisme. Zelfs de sneeuwluipaard, die niet van de geitjes af kan blijven, wordt zijn zonden vergeven.
Creatief met boter
De dzong van Punakha ligt op een schiereiland, gevormd door de samenvloeiing van de Pho Chhu en de Mo Chhu: de Vader en Moeder Rivier. Daar moet wel iets moois uit voortkomen. Het is niet alleen de grootste, maar ook een van de aantrekkelijkste dzongs in Bhutan. Omhoog puffend naar de ingangspoort verlies ik bijna mijn evenwicht als een vlucht wapperende rode pijen de steile treden komt afzeilen. De speelse jonge monniken schateren het uit. De dzong is in 1637 gesticht door de eerste shabdrung (heerser) van Bhutan, Ngawang Namgyal. Hij legde de basis voor de unieke Bhutanese cultuur en bracht de vele kleine koninkrijkjes in de schaduw van het machtige Tibet tezamen in één land. Zijn stoffelijke resten rusten op de tweede van de drie docheys (binnenplaatsen), achter een massieve, vergulde deur.
In nissen langs de achter- en zijkant van de tempel staan metershoge beelden van belangrijke boeddhistische figuren. Elk beeld is een toonbeeld van meesterschap. Dat meesterschap niet komt aanwaaien, wordt ons even later onder de neus gewreven. Een groepje jonge monniken is bezig met het maken van torma’s: botersculpturen die dienen als offergaven. ‘Tor’ betekent ‘weggooien’.
De sculpturen worden na gebruik in een ritueel naar buiten gegooid of verbrand, als symbool voor vergankelijkheid. Torma’s kunnen allerlei vormen hebben. De monniken oefenen op het maken van de allereenvoudigste, zoals kegels, rondjes en druppels. “You try, Sir?”, vraagt een jongen met een uiterst ondeugende glimlach. Waarom ook niet. Een kwartiertje later zijn mijn handen bedekt met het kleverige goedje en liggen de monniken in een deuk. Ik heb niets wat ook maar in de buurt komt van een herkenbare vorm op het boetseertafeltje weten achter te laten. In de volgende tempel die we bezoeken, kijk ik met hernieuwde bewondering naar de delicate, metershoge botersculpturen op het altaar.
Verbluffend Tijgersnest
Verder naar het westen gaat het, weer een pas over, deze keer de 3140 meter hoge Dochu La. De Himalayagletsjers liggen te glinsteren in de zon. We dalen af langs blauwsparren, lichtgroene ceders en appelboomgaarden en passeren de stad Thimpu. Even ten westen daarvan ligt Paro; voor velen de eerste glimp van Bhutan, voor ons de laatste. Het stadje is niet veel meer dan een straat met winkels en een paar hotels. Paro is vooral bekend om twee zaken: het vliegveld en het klooster Taktsang Goempa. Beide ontvingen hun eerste bezoekers door de lucht. In 1972 arriveerden hier de eerste buitenlandse luchtreizigers, ter gelegenheid van de kroning van koning Jigme Singye Wangchuk.
Taktsang Goempa, ofwel Tijgersnest, is 1200 jaar eerder gesticht. Het is een van de kroonjuwelen van Bhutan en stamt uit de tijd toen wonderen nog dagelijkse kost waren. Hier landde Padmasambhava na zijn vlucht per tijger vanuit Bumthang. Wij bereiken Taktsang per Jeep, althans de parkeerplaats onder de tempel. De klim naar de goempa vraagt daar vandaan een kleine twee uur. Het is een aangename wandeling tussen zacht wuivende dennen met fluitende meesjes. Halverwege, bij een klein restaurant, komt het Tijgersnest in beeld. De setting is werkelijk verbluffend. De late middagzon weerkaatst op de koperen daken en witte muren. Het klooster had ook best zwaluwnest mogen heten, het lijkt wel tegen de rotswand geplakt.
Tijgersnest
Net na sluitingstijd bereiken we de ingang. De sleutelmonnik ziet onze bezwete hoofden en hoopvolle blik en trekt een enorme sleutel uit zijn pij. Krakend gaat de massieve toegangspoort open. Binnen is het een wirwar van trappen, nissen en balkonnetjes. In elk van de kleine tempeltjes kijkt Padmasambhava mij aan, een uiterst tevreden glimlach om zijn mond. Alsof hij zeggen wil: “Hier wil je toch nooit meer weg?”
Auteur: Jan Knaapen
Bron: Plus Magazine
Reageer op dit bericht