Wetenschappers hebben voor het eerst kunnen aantonen dat het gat in de ozonlaag boven Antarctica kleiner wordt. Er is al 15 procent meer ozon dan eind jaren 1990.
Tweeëntwintig jaar nadat het Montréal-protocol het gebruik van cfk’s en andere stoffen die de ozonlaag aantasten aan banden hebben gelegd, hebben Australische wetenschappers voor het eerst een herstel van het gat in de ozonlaag boven de zuidpool kunnen vaststellen, dit schrijft LiveScience vandaag.
Het was al langer bekend dat de concentratie cfk’s in de atmosfeer sterk gedaald is sinds de jaren 1980, en theoretische modellen wezen op herstel. Maar het was niet eerder mogelijk om dat ook in de praktijk vast te stellen.
Het gat in de ozonlaag, dat zich jaarlijks in de lente boven Antarctica vormt, verschilt immers sterk in grootte van jaar tot jaar. Dat maakt het moeilijk om evoluties ervan vast te stellen.
Een team onder leiding van Murry Salby, van de Macquarie University in Sydney, ontdekte de oorzaak van de schommelingen en filterde die uit de resultaten. Het gaat om veranderingen in weerpatronen op grote hoogte. Als die sterk aanwezig zijn in de winter, wordt het ozongat automatisch groter in de lente. De ozonarme lucht wordt na de lente verspreid over het zuidelijk halfrond. Door die ontdekking kan men al in de winter voorspellen of er daar een verhoogd risico voor uv-straling zal zijn (ultraviolette of uv-straling wordt tegengehouden door ozon).
Uit het onderzoek, dat in Geophysical Research Letters verscheen, blijkt dat de gemiddelde ozonconcentraties in de Antarctische lente al met 15 procent zijn toegenomen sinds eind jaren 1990. Volgens theoretische modellen zou het gat tegen 2050 helemaal dicht moeten zijn. (Bron DS)
Reageer op dit bericht